Het Kootwijkerzand, een archeologische terugblik

Op 20 juli is het Kootwijker Stuifzand één groot zanderig podium. Maar wat is eigenlijk de oorsprong van dit unieke natuurgebied.  Elly van der Velde, archeoloog en educator bij Museum Nairac, duikt de geschiedenis in.

 

Het Kootwijkerzand is bekend als een uitgestrekt stuifzandgebied, een soort woestijn ten zuiden van Kootwijk. De wind blaast zandduinen op en zorgt voor steeds weer nieuwe ribbels in het zand. Maar waar komt toch al dat zand vandaan? 

Het is hier gekomen in de (voorlopig) laatste ijstijd, die duurde van ongeveer 100.000 tot 12.000 jaar geleden. In heel Noordwest-Europa was het toen koud en de zeespiegel was sterk gedaald. De Noordzee lag droog. In deze ijstijd bereikten de gletsjers uit Scandinavië onze gebieden niet, maar er heerste hier wel een toendraklimaat en de omgeving bestond uit een poolwoestijn. De ondergrond was steeds bevroren, maar in de zomer ontdooide de bovengrond. Doordat er nauwelijks begroeiing was, had de wind vrij spel. Het losliggende zand werd door de vaak krachtige westenwinden meegenomen en als een soort deken elders weer neergelegd. We spreken daarom van dekzand. Het Kootwijkerzand is hier een voorbeeld van.

Gebied om te wonen

Toch is het Kootwijkerzand daarna geen zandwoestijn gebleven. Met het warmer worden na de laatste ijstijd raakten de dekzanden in onze gebieden begroeid. Er ontstonden bossen en het zag er hier toen heel anders uit dan nu. Het werd voor mensen een prima gebied om te wonen.

Vele archeologische opgravingen, die er vanaf de zeventiger jaren van de vorige eeuw plaatsvonden, hebben dit aangetoond. Er zijn enkele prehistorische vondsten: een pijlpunt en twee potten van aardewerk uit de eindfase van de Nieuwe Steentijd. In elk geval is het gebied dus zo’n 5000 jaar geleden al bezocht, maar de aardewerk potten doen vermoeden dat er toen al echt gewoond is.

De Romeinse tijd

In de Romeinse tijd, in de 2e eeuw en 3e eeuw na Christus, is er zeker gewoond, want de archeologen vonden de bodemsporen van een boerderij, een kleiner huis en bijgebouwtjes terug. Behalve scherven van inheems, met de hand gemaakt aardewerk, werden ook scherven van Romeins aardewerk gevonden. Contacten met het Romeinse Rijk zijn er dus geweest. Een amateurarcheoloog deed een heel bijzondere vondst; hij vond een uitzonderlijk mooie gemme met de afbeelding van een paardje erin. Het siersteentje is afkomstig uit een Romeinse ring…

Middeleeuwse bewoning

Veel meer hebben de archeologen ontdekt over de Middeleeuwse bewoning. Woonplekken uit verschillende eeuwen werden aangetroffen. Eeuwenlang hebben boeren er hun akkers geploegd, gewassen geoogst en vee gehouden. Het hoogtepunt van de Middeleeuwse bewoning valt in de 9e eeuw. Waar nu alleen zand te zien is, lag toen een klein dorpje met houten boerderijen. Er stonden 10 tot 20 boerderijen tegelijk, bewoond door 50 tot 150 mensen. De boerderijen waren 17 tot 23 meter lang en ‘bootvormig’, dat wil zeggen de lange wanden waren gebogen en waarschijnlijk was de daklijn dat ook. Binnen in de woning was zowel een woon- als een staldeel en soms nog een aparte (werk)ruimte. Elk huis stond op een met vlechtwerk omheind erf, met bijgebouwen. Rondom het dorp lagen de akkers. 

Vijftig waterputten

Aan de oostzijde van het dorpje bevond zich een ven, dat een belangrijke waterbron vormde voor mens en dier. Het regenwater bleef op deze lage plek staan, doordat er zich een leemhoudende laag in de bodem bevond. Aan de rand van het ven zijn de resten van meer dan 50 waterputten teruggevonden! Een van deze waterputten is geconserveerd en te zien in ons museum. De leefomstandigheden werden slechter in de 10e eeuw. Ook toen waren er al klimaatzorgen; het klimaat werd droger. Het maken van de waterputten heeft mogelijk te maken met het steeds kleiner worden van het vennetje. Ook menselijke activiteiten hadden invloed op de leefomstandigheden. De mensen hadden hout nodig, niet alleen voor het bouwen van huizen, maar ook om houtskool van te maken. In deze periode was er een grote ijzerproductie op de Veluwe, veel meer dan voor eigen gebruik. Om de lemen ijzerovens te laten branden, was er behalve ijzererts ook heel veel houtskool nodig. Door het kappen van bomen en het afplaggen van heide kwam het dekzand, dat zich in de bodem bevond, weer vrij te liggen. Behalve dat het ven droogviel ging ook het zand steeds erger stuiven… In de loop van de 10e eeuw moesten de bewoners door dit alles hun dorpje verlaten. Het akkerland bleef nog enige tijd in gebruik, maar uiteindelijk werd dit ook verlaten en werd het stuifzand de baas over dit gebied.

Luxe

De archeologen concludeerden uit allerlei vondsten dat de bewoners van het Middeleeuwse dorpje niet arm zijn geweest. Zij hadden namelijk behalve het handgemaakte aardewerk ook de beschikking over luxe, op de draaischijf gemaakte potten uit Duitsland. Deze moeten ze hebben geruild tegen een materiaal, dat ze zelf in overvloed hadden, zoals het op grote schaal gewonnen ijzer. Tijdens de opgravingen zijn ook ijzeren voorwerpen teruggevonden, zoals een ploegblad en ijzeren zaagjes uit een spanzaag.

Alle in dit artikel genoemde vondsten zijn met het interessante, bijbehorende archeologische verhaal te bekijken in Museum Nairac. 

Elly van der Velde

Archeoloog/ educator 

Museum Nairac, Barneveld